De eerste kerk te Den Helder
Het schijnt, dat de eerste kerk te Den Helder in 1672 werd gesticht. Het zou een houten gebouwtje geweest moeten zijn. In een ..Beschrijving van Den Helder” wordt bericht, dat kapiteins, die leden der gemeente waren en op de Oostzee voeren. daar het hout kochten en het vrachtvrij aan de wal leverden. De voerlieden brachten het gratis op de bestemde plaats en de bazen timmerlieden en metselaars bouwden het op met betaling van arbeidsloon door de leden der gemeente.
Maar dertig jaar later is er al sprake van een nieuw kerkgebouw.
In 1703 richt “de substituut gerechtsbode des lands van Huysduynen” zich op last van de schepenen tot de “opziener der Roomsgezinden op Den Helder. Daaruit blijkt, dat er gewerkt door timmerlieden en metselaars aan een “predikhuys of zoo genaamde kerk”. Hun wordt verboden verder iets op te bouwen, zolang niet het bewijs is geleverd, dat men daartoe vergunning had ontvangen.
In 1704 blijkt, dat men van plan is de kerk als een particulier huis op te bouwen om op die manier het verbod te omzeilen. Maar ook dat lukt niet. “De raden en meesters van de reeckenighen der domeynen van de Ed. Gr. Mog. Heerin Staten van Holland en Westvriesland” geven de baljuw dan opdracht “aan de opsieners ernstelijk voor te houden, dat sy vaste staet moeten maken, dat wij nooyt en sullen gedoogen, dat sy direct nogh indirect ’t sy met predicken off andersints daarinne eenige dienst sullen vermogen te doen en dat sy wel mogen toesien wat sy doen, want dat men haar die sich op deze wijse tegen ons aenkanten, niet light permissie zal geven om in een ander huys, schoon al soo kleyn als ’t voorgaende, haar dienst te mogen plegen“.
Uit een brief van 1709 blijkt, dat men zich niet al te veel van het verbod heeft aangetrokken en toch een kerk gebouwd heeft, die nog wel groter en hoger was dan de oude. Het plaatselijk bestuur schijnt dus ook hier, zoals op zovele andere plaatsen, nogal tolerant te zijn geweest. Men zat tenslotte ver van Den Haag! In 1709 was het gerucht echter toch tot de Staten doorgedrongen, waardoor de genoemde brief naar de plaatselijke overheid werd geschreven. Daarin wordt eraan herinnerd, dat in 1703 slechts was toegestaan een nieuw kerkgebouw op te
richten in plaats van de afgebroken kerk, indien de grootte en hoogte niet meer zouden bedragen dan die van het oude gebouw. Nadrukkelijk werd toen opdracht gegeven hierop streng toe te zien. “Ende alhoewel wij dien omgaande niets van Uws vernomen hebben soo komt ons echter te ooren, dat het Predickhuys veel grooter opgetimmert is als hetzelve van te voeren is geweest” .
Maar in November 1723 vindt er officieel een kerkwijding plaats. Het is zeer wel mogelijk, dat het hier nog hetzelfde bedehuis betrof, dat omstreeks 1704 werd ingericht, omdat er toen geen bisschop voor het verrichten der kerkwijding naar Den Helder kon komen. Men stond toen juist aan de vooravond van het bisschoploze tijdperk, dat begon met de afzetting door de paus van aartsbisschop Codde in 1704 en dat eindigde met de verkiezing van aartsbisschop Steenoven in 1723. En dat de moeilijkheden omtrent de kerkbouw ook in dat jaar zelfs nog niet ten einde waren, blijkt uit een mededeling van dom Thierry de Viaixnes, die in een brief mededeelt, dat de toenmalige pastoor van Den Helder, Godefridus Verheul, begin juli 1723 persoonlijk naar Den Haag reisde en daar een onderhoud had met de raadpensionaris Pieter Steyn. Deze vroeg hem op de man af, of hij Jansenist was. Verheul, een temperamentvol man. antwoordde bevestigend en voegde er aan toe. dat hij tot de strengste behoorde, dat hij niet geloofde, dat de paus onfeilbaar was. enz. De raadpensionaris reageerde daar heel vriendelijk op, merkte op, dat dit een heel goed standpunt was en dat hij op zijn medewerking kon rekenen. Hij zou zorgen, dat de vergunning voor de kerkbouw werd verleend.
Dit schijnt het geval te zijn geweest, waarna op 11 November 1723 de plechtige wijding van het kerkgebouw plaatsvond door de bisschop van Babilonië, Dominicus Marie Varlet. De nieuwe Aartsbisschop van Utrecht, Cornelis Steenoven, schijnt het raadzamer te hebben geacht nog niet aanstond openlijk op te treden. waarom de Franse bisschop de reis naar het Noorden ondernam. Overigens heeft men daar later nog getracht hem aan boord van een vissersvaartuig te lokken en dan te ontvoeren, hetgeen mislukte.
In het jaar 1723 zou nog een tweede kerkje zijn gewijd tijdens het bezoek van bisschop Varlet aan Den Helder. Wellicht is dat het kerkje in Huisduinen geweest, dat ook door pastoor Verheul werd bediend. Hierover is echter verder niets bekend.
Of dit het kerkgebouw is geweest, dat in Gothische stijl was opgetrokken en waarnaast zich een pastorie bevond met een grote zaal met hoge boogvensters, is niet erg waarschijnlijk. Bij de landing der Engelsen in 1799 werd het kerkgebouw door dezen als hospitaal gebruikt en zodanig door hen gehavend, dat het in 1800 voor afbraak werd verkocht en vervolgens gesloopt. Met dat jaar eindigt ook het dienstdoen om de veertien dagen door de pastoor van Den Helder te Huisduinen.