Preek 20221009 Het onzichtbare leven zien

Toen ik klein was heb ik geleerd om dankjewel te zeggen.
En dat heb ik ook aan mijn eigen dochters geleerd.
Dan kregen ze iets lekkers bij de bakker of de slager en dan zei ik: Een wat zeg je dan?
Ik was steeds helemaal blij en opgelucht als de kleine meid keurig netjes ‘dankuwel’ zei.

In het verhaal van vandaag lijkt het erop dat er maar één genezen man netjes opgevoed was.
Tien mannen werden genezen van hun melaatsheid, maar slechts één van de tien kwam terug naar Jezus om hem te bedanken.
Maar hij kwam niet alleen om Jezus te bedanken.
Jezus had gezegd dat de melaatse mannen zich aan de priester moesten vertonen. Die priester had in die tijd de taak om te controleren of iemand wel rein was, of genezen was van de een of andere ziekte.
De mannen zagen onderweg naar de priester al dat ze genezen waren.
En die ene man loofde God met luide stem. Misschien deed hij dat al op straat, misschien pas in de tempel. Dat blijft in het verhaal van Lukas een beetje onduidelijk.
Maar daarna ging hij ook naar Jezus terug.

Hij loofde God en hij bedankte Jezus. Hij had dus gezien dat er een kracht aan het werk was die groter was dan de genezingskunsten van een man, die Jezus genoemd werd.
Er waren in die tijd waarschijnlijk wel meer mannen en vrouwen die genezende gaven hadden. Maar de man zag dat er iets bovenmenselijke aan de hand was. Iets dat met het leven zelf te maken heeft. Met de kracht die alle levende wezens doet leven.
De man is dus niet alleen goed opgevoed doordat hij geleerd heeft om netjes dankuwel te zeggen.
Hij heeft ook het geloof om te zien wat onzichtbaar is, namelijk het leven dat ons doet leven. De macht die men in de tijden van Jezus ‘God’ noemde.

Jezus zelf vindt dat eigenlijk belangrijker dan ‘dankuwel’ komen zeggen.
Hij verwijt de negen anderen niet dat ze ondankbaar zijn tegen hem.
Hij verwijt hun dat ze God geen eer geven.
Hij verwijt hun dat ze geen geloof hebben.
Dat ze geen ogen hebben om te zien dat er meer aan de hand is dan het succesvolle optreden van een paranormaal genezer.

Eigenlijk is het heel begrijpelijk wat die negen andere mannen doen.
Ze zijn hun hele leven behandeld als onrein, uitgestoten. Ze hoorden er nooit bij. Ze moesten het altijd zelf maar een beetje uitzoeken.
En dat kwam allemaal door dat ene probleem: ze waren melaats.
Die merkwaardige man Jezus had dat probleem opgelost. Ze moesten zich aan de priester laten zien. Dat hebben ze misschien gewoon wel gedaan. En toen konden ze met een schone lei beginnen.
Jezus had helemaal niet gevraagd dat ze hem keurig beleefd moesten komen bedanken. En ook niet dat ze God moesten loven.

Het grote verschil tussen de negen mannen die niet naar Jezus waren teruggekeerd en die ene die dat wel had gedaan is dat die negen niet verder keken dan hun dagelijks leven met alle moeilijke en leuke dingen die daarbij horen.
Die ene man keek verder, of dieper. Hij keek naar het leven zelf.
Hij had niet alleen het wonder gezien dat hij genezen was van een vreselijke ziekte, maar ook het wonder dat hij in leven was.
De meeste mensen zijn er wel aan gewend om een pasgeboren kind een wonder te noemen. En dat is terecht en begrijpelijk.
Maar waarom zou de eerste dag van een pasgeborene wel een wonder zijn en een nieuwe dag voor iemand die de zestig is gepasseerd niet?
De meeste mensen hebben weinig oog voor dat laatste: de nieuwe dag is bijna hetzelfde als de vorige dag en daar is niet veel wonderlijks aan.
Maar die ene man zag het wonder van het leven. Hij zag bij wijze van spreken God.

Ik zeg ‘bij wijze van spreken’.
God is onzichtbaar.
Het leven zelf is ook onzichtbaar.
Wat wij mensen kunnen zien is hoe het leven vorm krijgt.
De vorm van een klein baby’tje. De vorm van een gezonde vrouw, of een melaatse man.
Het leven kan ook vorm krijgen in ziekte, verdriet, pijn en ongemak.
We zien dat babytje, die vrouw, die man, de ziekte, het verdriet en het ongemak.
Maar we zien het leven daarachter niet. Dat blijft onzichtbaar.
We kunnen het leven dus alleen vermoeden door bijvoorbeeld te bedenken dat dat babytje niet zomaar in het leven is gekomen.
Dat deed die ene man.
Hij zag niet alleen dat het leven van vorm veranderde, waardoor hij niet langer melaats was, maar gezond. Hij zag ook dat er dus iets moet zijn dat vorm krijgt, en dat is het leven. Dat is God zelf.

Dat zag ook Ruth.
Noomi had haar beide schoondochters laten zien hoe haar eigen dagelijks leven eruit zou zien.
Ze had hun laten zien dat er voor hen geen mooi dagelijks leven zou komen als ze maar bij hun schoonmoeder zouden blijven.
Orpa begreep dat en koos eieren voor haar geld.
Maar Ruth klampte zich aan Noomi vast. Haar lichaam vertelde haar dat er iets was dat ze niet kwijt wilde en dat ging dieper dan de persoon van Noomi, haar schoonmoeder.
Voor Ruth had haar schoonmoeder te maken met het leven zelf en daarom wilde ze haar eigen leven niet losmaken van dat van Noomi. Ze wilde verbonden blijven met die bron van alles via Noomi. Daar had ze alles voor over.
We weten inmiddels dat Ruth de stammoeder is van Koning David, maar dat wist zij niet. Zij was alleen maar een kansloze asielzoekster.

Lieve mensen, de verhalen van vandaag gaan niet alleen over beleefdheid, over dankkwel zeggen als je iets krijgt.
Ze laten ons voorbeelden zien van mensen in onze traditie die bij wijze van spreken het leven gezien hebben, die God gezien hebben.
Niet doordat ze urenlang hebben gemediteerd, maar doordat ze in de gebeurtenissen die ze meemaakte niet alleen het dagelijks leven zagen, maar ook het onzichtbare wonder van het leven zelf.
Dat is ook voor ons een reden om elke week bij elkaar te komen in de viering van brood en wijn. Dat we in die oude teksten en die oude symbolen zien wat met de ogen van het dagelijks leven onzichtbaar is.