20170115 De Eerstgeroepenen

15 januari 2017 De Eerstgeroepenen

Filmscenario
Sommige verhalen uit de bijbel zijn zo beeldend opgeschreven, dat ik de neiging heb om er in mijn hoofd een film van te maken.
En als ik dat doe, zie ik ineens dingen die me al lezende niet zo opgevallen waren.
Kijkt u met me mee.

Wat zet Abram in beweging?
Ik stel me Abram voor, zittend bij zijn schapen.
Er klinkt een stem en ik zie aan zijn gezicht dat hij die stem goed hoort.
Trek weg uit uw land, uw stam en uw familie, naar het land dat ik u aan zal wijzen.
Abram blijft zitten. Hij haalt zijn schouders op: waarom zou ik?
Ik zal een groot volk van u maken.
Een vragende blik: zit ik erop te wachten een groot volk te worden?
IK zal u zegenen en uw naam groot maken, zodat gij tot zegen zult zijn.
Abrams gezicht is een en al vraagteken alsof hij denkt: ben ik al niet gezegend en bekend en ben ik al niet goed voor mijn personeel en familie?
Ik zal zegenen die u zegenen, maar die u versmaadt zal ik vervloeken.
Tja, klinkt mooi, maar is dat nou wel zo nodig?
Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde.
Bingo! Toen trok Abram weg, zoals de Heer hem had opgedragen.
Dat sprak hem kennelijk aan: tot zegen zijn voor alle mensen op aarde, echt van betekenis zijn.
Hij wist niet hoe dat zou gebeuren, maar geloofde dat hij ervoor op pad moest en alles achter moest laten.

IK BEN
Na een aantal scenes zien we Abram in het land Kanaan komen. God verschijnt aan hem. Vreemd genoeg was het land niet leeg, integendeel, er woonde een volk met een voor die tijd hoge beschaving: de Kanaanieten.
God zegt tegen Abram dat dit land voor zijn kinderen en kleinkinderen zal zijn.
Daar staat Abram.
Zijn naaste familie is bij hem en hij heeft zijn schapen en kamelen meegenomen. Maar verder is hij alles kwijt.
Het land waar hij thuis was en waar hij de gewoontes kende en de waterbronnen voor de schapen blindelings wist te vinden.
Zijn familie waar hij bij hoorde en die altijd een bescherming bood tegen mogelijke vijanden en rovers.
Zijn fundament is onder hem vandaan gevallen.
En dan krijgt hij een nieuw fundament.
Hij bouwt een altaar en begint de Naam van God aan te roepen. En die naam is: IK BEN.
Hij staat dus IK BEN! te zeggen, te bidden, te schreeuwen, totdat het diep in hem doordringt. IK BEN.
Hij bestaat en zijn bestaan heeft te maken met God. Hij is niet langer vooral onderdeel van de grote stamfamilie meer, hij is een IK geworden.
Zijn identiteit is niet meer gebaseerd op zijn lidmaatschap van de stam, op zijn afkomst, op zijn maatschappelijke positie, maar alleen op het feit dat hij bestaat.
En zo voelt hij heel diep dat hij zijn bestaan te danken heeft aan God.
Een geniale God, die mensen niet vraagt om hem te vleien met alle mogelijke eervolle benamingen, zoals de grootste, de beste, de machtigste, maar met de naam IK BEN. Het uitspreken van de naam van God doet iets met mensen: je komt erachter waar je je identiteit op baseert; je voelt wat het fundament onder je identiteit is.

In de hemel komen
Paulus neemt Abraham als voorbeeld van hoe je door het geloof gered kunt worden.
De woordkeus van Paulus lijkt mij altijd heel erg beïnvloed door de vragen die hem gekweld moeten hebben.
Hoe kan ik gerechtvaardigd worden?
Hoe kan ik gered worden? Hoe kan ik in de hemel komen? Zouden wij misschien zeggen.
Paulus leert de eerste christenen steeds dat het geloof in Christus geen voor-wat-hoort-wat-geloof is.
Je komt niet in de hemel door goede daden te sparen.
De christenen in Rome worden op een juridische redenering getrakteerd die erop neerkomt dat je gered wordt als je -net als Abraham- ervan doordrongen bent dat je je bestaan te danken hebt aan God, dat je je dagelijks leven te danken hebt aan God en dat ook je toekomst in Gods hand ligt.
En jammer genoeg is dat voor velen die na hem kwamen in de kerk aanleiding geweest tot grote angst: Als je het niet zelf in de hand hebt of je in de hemel komt, door bijvoorbeeld je best te doen en offervaardig te zijn, hoe weet je dan dat het wel goed komt?
Dat is toch geen blijde boodschap: Hallo beste kerkganger, je gaat wel elke week naar de kerk, maar je zult nooit weten of dat wel voldoende is om na je dood in de hemel te komen!
Nee, de blijde boodschap is: Hallo beste kerkganger, je moet weten dat het allemaal goed komt, omdat je toekomst niet ophoudt bij je fysieke dood, maar dat God je op een of andere manier vast blijft houden. God heeft trouwens niet alleen voor jou, maar voor de hele wereld een gezegende toekomst op het oog.
Het zou bij ons net zo moeten werken als bij Abram: we geloven dat het goedkomt met ons en dat de wereld een gezegende toekomst tegemoet gaat. Nou, daar willen we bij zijn, natuurlijk!

Bij de messias willen zijn
De eerste discipelen kenden dat gevoel ook.
Ze werden attent gemaakt op Jezus door Johannes de Doper.
Hij zei: Ik doop met water. Dus: Ik ben met de negatieve kanten van de mensen bezig; waar ze zich tekort voelen schieten, waar dingen grandioos misgegaan zijn en waar ze nog altijd last van hebben. Ik help de mensen om die donkere kanten van zichzelf onder ogen te zien en zich als het ware schoon te spoelen.
Maar de messias doopt met de Heilige Geest. Hij houdt zich ermee bezig dat mensen in beweging komen om tot zegen te zijn, om mee te doen met de mooie toekomst van de hele wereld.
En dat zagen die eerste leerlingen.
En net als Abram kwamen ze in beweging. Niet om zelf gered te worden of later in de hemel te komen.
Ze geloofden dat deze man iets kon betekenen voor de toekomst van de wereld. En daar wilden ze bij zijn.
Ik ook. U ook, toch?
Amen.