We vieren vandaag de verjaardag van de kerkwijding. Dat kan niet elk jaar, omdat de veertigdagentijd vaak al is aangebroken op 21 februari.
Voor ons als parochie is het dus extra bijzonder dat we stil kunnen staan bij die wijding, waarbij een gebouw van bakstenen een bijzondere plek werd, een huis van God.
Wat is het bijzondere van een plek die je ‘huis van God’ kunt noemen?
In het eerste verhaal hoorden we dat de plek waar Jacob geslapen had voor hem bijzonder geworden was. Hij noemde die plek voortaan Bethel, huis van God. Beth betekent huis in het Hebreeuws.
El betekent God. God was hier, zegt Jacob als hij wakker wordt na zijn bijzondere droom.
Jacob was op de vlucht voor zijn broer die hem wilde doden. Esau, die broer, was woedend omdat Jacob hun oude vader Izaak had bedrogen. De blinde oude Izaak wilde Esau zijn zegen geven en Jacob had net gedaan alsof hij Esau was en had de zegen gekregen. Dat was niet het idee van Jacob zelf, maar van zijn moeder Rebekka, die Esau misschien wel ongeschikt vond om het familiebedrijf voort te zetten.
Stel je voor, een man van rond de twintig jaar, die opgestookt wordt door zijn moeder. Hij bedriegt zijn vader, hij maakt zijn broer woedend en weet dat hij het gebied uit moet waar hij is opgegroeid. Hij moet zijn hele familie en alles wat vertrouwd is loslaten en op zoek naar een nieuw leven.
Alles wat hij kan en alles wat hij is moet hij achterlaten. Hij had geleerd om herder te zijn en schapen in leven te houden, knechts opdrachten te geven. Maar wat was dat waard als hij helemaal geen kudde meer had? Hij was gewend aan de vertrouwdheid van zijn familie, maar wie kende hem hier in de woestijn?
Hij was niets geworden.
Of was hij juist daardoor tot zichzelf gekomen? Had hij de ervaring gehad dat hij het kostbaarste nog had, namelijk dat hij leefde, zichzelf was?
Was dat de betekenis van die droom waarin engelen een trap op en af gingen naar de hemel, alsof dat een beeld was van het leven dat onophoudelijk geschonken wordt aan elk mens?
In elk geval raakte hij ervan overtuigd dat God op deze plaats was, dat hij de aanwezigheid van God had gemerkt.
Er was daar geen gebouw, alleen wat rotsblokken. Hij zette een grote steen rechtop, zodat hij eventueel later de juiste plek zou kunnen terugvinden. Maar verder was de plaats gewoon natuur.
God heeft dus geen gewijd gebouw nodig om te verschijnen aan ons mensen. Het is eerder andersom: God kan overal verschijnen en wij mensen markeren de plaats waar dat gebeurt vaak achteraf om ons te herinneren dat God hier zomaar verschenen is. Zonder dat we erop voorbereid waren, zonder dat we er ons best voor hadden gedaan.
In het tweede verhaal wordt niet een huis geschetst waar God zou wonen, maar een stad, een samenleving. Het is een visioen dat God onder de mensen woont. Een visioen van leven zoals leven bedoeld lijkt te zijn: geen dood meer, geen verdriet, alle tranen zullen gedroogd worden, huilen hoeft niet meer, want het oude leven is voorbij.
Dit visioen doet denken aan hoe veel mensen praten over de hemel. Maar we hoorden heel duidelijk dat die nieuwe samenleving, dat nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdaalt. Het gaat om een werkelijkheid op onze dierbare aarde.
Het visoen doet ook denken aan een verre toekomst waarin alles ooit goedkomt. Maar het is misschien beter om te denken aan de opstanding uit de dood, die ons is aangezegd door Christus. En dat is niet een situatie in de verre toekomst, over een jaar of tienduizend of zo, maar een situatie waarin de tijd niet meer bestaat.
Moeilijk voor te stellen: niet in de hemel, maar op aarde en niet in de verre toekomst, maar buiten de tijd. Dat is de situatie waarin God bij ons woont.
We hoeven er eigenlijk niets voor te doen, we kunnen er niets voor doen. Die hemelse stad komt gewoon, of is er gewoon. We hoeven dat alleen maar te geloven.
Het laatste verhaal is juist weer heel voorstelbaar. Jezus komt op bezoek bij een rotzak. Want zo kunnen we die Zacheus wel noemen. Hij is tollenaar en mag belasting heffen.
Dat doet hij namens de Romeinse overheid. Maar hij knijpt zijn landgenoten meer uit dan nodig is. Hij betaalt de Romeinen keurig wat ze willen en houdt het geld dat hij erbovenop had geëist lekker in eigen zak. Zijn landgenoten konden niet protesteren, want hij werd beschermd door de Romeinen.
Hij zal weinig vrienden gehad hebben, eenzaam geweest zijn.
Maar misschien is hij zijn hele leven al eenzaam geweest. Hij was klein van stuk. Misschien werd hij zijn hele leven al wel gepest omdat hij kort was en er daardoor iets anders uitzag dan anderen.
Misschien was dit wel zijn wraak tegen al die grote, sterke jongens die hem zo op konden pakken om hem even aan de kant te gooien. Misschien heeft hij in zijn jeugd geen dag zonder blauwe plekken gekend.
Misschien was zijn wraak zoet. Maar dat leverde bittere eenzaamheid op.
Op een of andere manier was hij benieuwd naar die Jezus over wie hij zoveel gehoord had.
En het verhaal is bekend. Jezus wil juist in zijn huis, het huis van de meest gehate en ook meest eenzame man van de stad naar binnen.
Dat begrijpt niemand. En ik vind het ook wel logisch.
Ik zou verwachten dat Jezus zou zeggen: Beste Zacheus, laat nu eens zien dat je me serieus wilt ontmoeten. Ga eens wat van je rijkdom aan de armen geven, hou eens op met dat uitknijpen van je landgenoten. En als je je leven gebeterd hebt, dan kom ik misschien wel eens thee drinken.
Maar Jezus zegt: Ik wil nu bij je verblijven, met je omgaan in je eigen huis.
We kunnen uit de verhalen van vanochtend afleiden dat God altijd ‘zomaar’ bij ons mensen komt.
Jacob hoeft niet eerst spijt te hebben. Hij hoeft niet allerlei beloften te doen dat hij voortaan nooit meer iemand zal bedriegen.
De nieuwe samenleving, het nieuwe Jeruzalem, komt zomaar uit de hemel neerdalen.
Jezus komt zomaar bij Zacheus op bezoek.
Wij zijn trots op ons gebouw, we willen er ook zuinig op zijn. We zijn ook trots op de parochie, die nog steeds bestaat. En we willen alles doen wat in ons vermogen ligt om hier naar de kerk te kunnen blijven gaan.
Op de verjaardag van de kerkwijding vieren we dat God zomaar in ons midden komt. We kunnen daar niets aan doen en we hoeven daar niets aan te doen.
De wijding van ons gebouw is een teken van onze dankbaarheid dat God er is en dat God in ons midden wil zijn. Altijd.