Een lekker korte mededeling: Toen er acht dagen verstreken waren en het kind besneden moest worden, werd hem de naam Jezus gegeven, die door de engel genoemd was, aleer hij nog in de moederschoot was ontvangen.
Alles lijkt behoorlijk normaal te zijn.
Normaal is dat een jongetje besneden werd na acht dagen en dat hij dan ook zijn naam kreeg.
De naam Jezus was ook vrij normaal in die dagen. Heel wat jongens kregen die naam, zoals nu nog in Spaanstalige landen veel jongens Jesús heten.
Die naam betekent ‘God redt’. In feite is het dezelfde naam als Jozua, de man die het volk binnengeleid had na de redding uit Egypte.
Iets minder normaal is dat erbij wordt verteld dat de engel deze naam noemde toen Maria nog zwanger was. De engel die dit aan Maria vertelde zei erbij dat het jongetje dat ‘God redt’ zou gaan heten later ook ‘Zoon van de Allerhoogste’ genoemd zou worden; Zoon van God. Het jongetje heeft niet alleen God in zijn naam, hij is ook God.
Dat laatste moeten we bedenken als we willen begrijpen wat we hoorden in het tweede verhaal van vandaag.
Petrus spreekt daar de Joodse leiders toe. Ze hadden de dag ervoor een man genezen die al veertig jaar verlamd was geweest. Ze hadden dat gedaan in de tempel, dus met iedereen erbij. En ze hadden de man genezen in de naam van Jezus, God redt.
En die Jezus was nu juist enkele weken eerder gekruisigd omdat hij zich gedroeg als Gods zoon. Dat vonden de Joodse leiders gevaarlijk: een mens die zich gedraagt alsof hij God is. Ze hebben gedacht: als we dit laten lopen kan in de toekomst iedereen wel zeggen dat hij of zij God zelf is en dan gaat de boel uit de hand lopen.
De Joodse leiders hadden ook al te maken met dat hardnekkige gerucht dat Jezus uit de dood was opgestaan. Als dat waar was, dan zouden ze wel eens een grote fout kunnen hebben gemaakt.
Iemand die uit de dood opstaat is geen normaal mens; zou er dan toch iets waar zijn van dat gevaarlijke ‘Zoon van God’?
Vervelend voor de Joodse leiders was dat Petrus ook iets had gedaan dat voor normale mensen onmogelijk is: hij had net een man genezen die al vanaf zijn geboorte verlamd was geweest. Dat konden ze niet ontkennen, zeker niet met alle getuigen erbij.
Maar toch, moet je iemand geloven, puur omdat hij iets bijzonders heeft gedaan?
Die vraag is ook nu nog belangrijk.
Ook nu worden mensen die iets bijzonders hebben gedaan gemakkelijker geloofd dan mensen die niet opvallen. Jutta Leerdam vertelde de afgelopen week dat ze het niet meer extreem belangrijk vond om op gewicht te blijven en ook dat ze last had gehad van haar menstruatie.
Psychologen schreven dat dit wel erg belangrijk was voor veel vrouwen die het moeilijk vinden om te bespreken dat ze last hebben van menstruatie en dat ze worstelen met de vraag wat eigenlijk een gezond gewicht is. Elke psycholoog, of huisarts, of huisgenoot kan precies hetzelfde zeggen als Jutta Leerdam. Maar zij wordt geloofd en de anderen niet, omdat Jutta kampioen is op de duizend meter schaatsen. Als zij zegt dat je wel gezond moet eten, maar niet moet overdrijven wordt ze een rolmodel genoemd.
Kennelijk willen mensen van alles van je aannemen als je hard kunt schaatsen.
Was ook zoiets aan de hand met Petrus? Wilden de mensen naar hem luisteren omdat hij iemand had genezen? Petrus maakt in elk geval – als een moderne influencers – gebruik van de aandacht die hij op dat moment heeft.
Hij grijpt zijn kans om te vertellen over Jezus. En over de naam Jezus.
Het is alsof hij wil zeggen: Die naam is wel een heel gewone naam, maar in dit geval moeten we die zeer serieus nemen. God redt ons mensen echt!
Dat willen de Joodse leiders natuurlijk liever niet horen.
Maar Petrus weet van geen ophouden: Die Jezus, die jullie hebben vermoord, die is door God opgewekt uit de dood. En er is geen redding buiten die naam om.
Alsof hij wil zeggen: Jullie zouden het best met me eens kunnen zijn dat God redt, want God heeft het volk Israel al zo vaak gered. Maar ik zeg jullie dat je alleen gered kunt worden als je de woorden van Jezus serieus neemt. Mooie oude verhalen vertellen en het volgen van de goede aanwijzingen van de wet om een fatsoenlijk mens te zijn is niet genoeg. Je moet echt anders gaan denken over het leven, over jouw leven.
Daarmee wordt de boodschap van Petrus ook voor ons wat lastig.
Had hij maar gezegd: Mensen kom maar bij ons, wij lossen jullie problemen en ziektes op, omdat we speciale lessen gekregen hebben van onze leraar. We zouden misschien een beetje jaloers zijn op de mensen die toen leefden, want wij hebben ook zo onze problemen in ons dagelijks leven.
Maar Petrus preekt niet de oplossing voor alle problemen. Dat deed Jezus ook niet.
Petrus roept ons op om te geloven dat God echt redt. Dat de naam Jezus echt waar is. Niet alleen voor de mensen toen, maar ook voor ons.
De wonderbaarlijke genezing was alleen maar een teken dat er iets aan de hand is wat we ons niet makkelijk voor kunnen stellen.
Het is lastig om te geloven dat God echt redt.
De eerste vraag is al: Waarvan zouden we gered moeten worden?
Niet van de problemen in ons dagelijks leven. Gelukkig leven we in een land waar de meeste mensen zonder veel problemen kunnen overleven. De dood komt bij ons niet aan de deur door honger, armoede, bommen, of een heel gevaarlijk klimaat.
Maar de dood is er wel en die werpt zijn schaduwen vooruit. We weten dat we ooit zullen sterven.
Dat moeten we accepteren.
Maar Petrus zegt: God heeft Jezus opgewekt uit de dood.
Alsof hij wil zeggen: die wonderbaarlijke genezing van een verlamde man is niet het allerbelangrijkste. Uiteindelijk redt God jou van de dood. Zoals God Jezus heeft opgewekt uit de dood, zo is ook voor ons de dood niet het einde.
We kunnen ons dat vast niet gemakkelijk voorstellen, maar toch roept Petrus ons op om te geloven in de naam van Jezus: God redt.
De dood is niet het einde van het verhaal. Niet voor Jezus en niet voor ons.
Laat dat ons goede voornemen zijn: geloven dat we echt gered worden en dat de naam van Jezus niet zomaar een naam is, maar dat we die serieus kunnen nemen.