O, o, o, wat ben ik toch een goed mens!
Dat zal de farizeeër gedacht hebben.
Hij berooft geen mensen, is niet onrechtvaardig, gaat niet vreemd en vast twee maal per week. En hij betaalt keurig 10 procent van wat hij verdient aan goede doelen.
Maar Jezus zegt dat de tollenaar, die zichzelf helemaal niets waard vindt, gerechtvaardigd naar huis ging. En de farizeeër niet!
Ik denk dat de farizeeër ook in Egmond aan Zee op weinig sympathie had kunnen rekenen.
We houden in ons dorp niet van opscheppers.
Mensen die zichzelf beter vinden dan anderen die moeten we niet.
Dus we schrikken niet van wat Jezus zegt.
Dat hadden we eigenlijk al aan zien komen.
Toch?
Maar er is iets anders aan de hand dan dat een opschepper op zijn nummer wordt gezet.
En dat kunnen we in de gaten krijgen als we goed kijken naar de verschillen tussen de farizeeër en de tollenaar.
De farizeeër doet zijn best in het leven. Hij probeert een goed mens te zijn.
En daar is niets mee mis.
Wat zou de wereld opknappen als iedereen probeerde niet te roven. Als iedereen rechtvaardig zou zijn, als iedereen zorgvuldig met relaties om zou gaan. Niet alleen binnen het huwelijk, maar met alle relaties die je met elkaar kunt hebben.
Wat zou de wereld opknappen als mensen niet proberen de belastingdienst te slim af te zijn, maar zelf gewoon ruimhartig geven voor de samenleving en nog iets extra’s voor goede doelen.
Het enige dat die farizeeër fout doet is dat hij opschepperig is.
De tollenaar heft belasting namens de Romeinse overheid. Dan zit je in de ogen van velen sowieso al fout. Belasting heffen namens de bezettende macht is bijna landverraad, zouden sommigen zeggen.
Maar de meeste tollenaars maakten het nog bonter.
Ze zagen dat ze de machtspositie hadden om meer te vragen dan de Romeinse overheid nodig vond. Degenen die moesten betalen konden toch geen kant uit.
Dat maakte hen dubbel gehaat.
Sommige tollenaars zullen weinig last van hun geweten gehad hebben en misschien wel gezegd hebben: ‘een ander had hetzelfde gedaan in mijn plaats’.
Maar de tollenaar uit het verhaal van vandaag kreeg kennelijk last van zijn geweten.
Hij vond zichzelf slecht.
Hij vond zichzelf zo slecht dat hij zich afvroeg of hij wel het recht had om te bestaan.
Hij ging niet naar de tempel, maar stond van een afstand naar de verblijfplaats van God te kijken.
Nee, hij keek niet eens: hij vond zichzelf zo minderwaardig dat hij niet eens op durfde te kijken naar de tempel, of naar de hemel. Hij durfde God niet onder ogen te komen.
God, die hem het leven had geschonken dat hij niet waard was.
En daar hebben we het verschil tussen de farizeeër en de tollenaar.
Ik wil dat verschil benoemen als het verschil tussen ons dagelijks leven en het leven zelf.
De farizeeër kijkt rond in het dagelijks leven en daar probeert hij een goed mens te zijn. Hij verwacht van God dat die met hem meekijkt en hem een compliment geeft dat hij zo fatsoenlijk is.
Maar hij staat er geen seconde bij stil dat God geen complimenten geeft. Dat kunnen wij mensen onder elkaar wel doen. God geeft wat geen mens kan geven; God geeft namelijk het leven.
Zonder leven zijn wij mensen helemaal niets. Niet fatsoenlijk, niet slecht; we bestaan niet eens zonder leven.
En dat lijkt de tollenaar te beseffen.
Hij vindt zichzelf nietswaardig. Het bestaan, het leven dat hem geschonken werd, is hij niet waard.
Hij kijkt verder, of dieper dan het dagelijks leven waar hij een puinhoop van gemaakt heeft.
Hij ziet het wonder van het leven dat niemand zichzelf kan geven, maar dat we elke dag opnieuw kunnen ontvangen.
Elke dag kun je ademen. kleuren zien, geuren opsnuiven, vriendelijk zijn tegen anderen, geholpen worden, een kopje koffie drinken in het zonnetje.
Dat zou de tollenaar best gedacht kunnen hebben.
En dan zou hij zich afgevraagd hebben: waarom verpest ik dat allemaal?
Wat drijft mij er nu toe om dat simpele en dat mooie van het leven niet te zien en me bezig te houden met het uitknijpen van mensen. Ik bezorg de mensen in feite zoveel last en zorgen dat ze zelfs dat simpele niet meer te pakken kunnen krijgen.
Ik ben inderdaad het leven niet waard.
‘God, wees mij, zondaar, genadig!’
Ik geloof niet dat Jezus op aarde is gekomen om door zijn leven, lijden, sterven en opstaan ons mensen te vertellen dat we liever geen opscheppers moeten zijn, of dat we zo af en toe iets voor onze naasten over moeten hebben.
Wat er nodig is om een goed mens te zijn, kunnen we heus wel zelf bedenken.
En we kunnen elkaar helpen om ons aan de regels te houden die ons helpen om inderdaad een goed mens te zijn.
Ik geloof dat Jezus ons iets heeft willen vertellen, of willen laten zien over het leven zelf.
Het leven dat van God komt; dat misschien God zelf is. God die zich openbaart in ons mensen als we beseffen wat voor wonder het leven eigenlijk is.
Ik heb in mijn leven al heel wat mensen gesproken die me vertelden dat God niet kon bestaan. Dan wezen ze me om alles wat er op aarde misgaat. Al die oorlogen, al die honger, al dat verdriet, dat God dat toelaat! Dat kan toch niet?
Die mensen kijken net als de farizeeër rond in het dagelijks leven. Ze denken dat God een macht is die de boel zo regelt dat alles goed loopt, en vooral dat fatsoenlijke, goede mensen een complimentje krijgen en dat slechte mensen ook een slecht leven krijgen.
Jezus heeft ons dieper willen laten kijken.
Naar het leven zelf.
Het wonder van het leven dat niemand aan zichzelf kan geven.
Het leven dat iedereen wel kent, maar waarvan niemand goed kan beschrijven wat dat precies is.
Het leven dat we elke week vieren in de eucharistie.
Laten we ook deze week proberen de diepte van het leven als geschenk te beleven in de woorden rond brood en wijn.
We zullen nooit kunnen begrijpen dat we in ons leven terechtgekomen zijn.
Maar we kunnen dit wonder wel proberen te beleven.