Bij de laatste bazuin zullen we allemaal veranderd worden. Dan zullen de doden verrijzen tot onvergankelijkheid.
Dat zegt de apostel Paulus.
De doden zullen de stem van de Zoon van God horen en als ze die horen, zullen ze leven.
Dat zegt de evangelist Johannes.
Hoe komen die mannen aan dit soort beelden?
Ze leefden in een tijd waarin het nog niet zo gewoon was om over de ziel te spreken als een soort onzichtbare bestuurder van ons fysieke lichaam.
Paulus en Johannes schreven niet over een eeuwige geestelijke kern van onze persoonlijkheid die gewoon doorleeft als ons lichaam aan de dood wordt prijsgegeven.
Zoals een chauffeur gewoon doorgaat met leven ook als de auto versleten is en naar de sloperij is gebracht.
Paulus schrijft uitdrukkelijk: het vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen; hij heeft het over de verrijzenis van het lichaam zoals wij ook wekelijks zeggen in onze geloofsbelijdenis.
Zou hij dat voor zich hebben gezien in een soort visioen?
En zou Johannes ook een soort visioen hebben gehad over het horen van de stem van de Zoon van God?
Als je die stem hoort krijg je eeuwig leven, omdat de Zoon het leven in zich heeft, net als God zelf.
Kunnen wij mensen na onze dood dat leven voor eeuwig krijgen door te luisteren en de stem van de Zoon serieus te nemen?
Dat zijn zo wat vragen die bij me opkwamen toen ik de verhalen voor vandaag las.
Het werd me weer eens duidelijke dat de dingen vaak wat ingewikkelder zijn dan je zou denken.
Ik hoor wel eens van vrienden de gedachte dat je voortleeft in de herinneringen van degenen die achterblijven na je dood. Daar herken ik wel iets van. Als ik met bijvoorbeeld mijn dochters over mijn overleden vader, of moeder, of broer praat, voel ik in de reacties van hen dat ze opa, oma en oom niet vergeten zijn en dat doet me op een of andere manier goed.
Maar hoe zouden mijn vader, moeder, of broer iets kunnen merken van onze verhalen over hen? Met wat voor oren zouden ze mij over hen kunnen horen vertellen?
Wat is dat precies, dat voortleven in de verhalen van de achterblijvers?
En houdt dat voortleven op als niemand meer een duidelijke herinnering heeft?
Die vrienden zeggen er vaak ook nog bij dat ze ervan uitgaan dat er na onze fysieke dood helemaal niks is.
Dat betekent dat dat woord voortleven mij op het verkeerde been zet. Mijn vrienden bedoelen misschien gewoon: hopelijk zullen degenen die na mijn dood achterblijven nog op een positieve manier aan me denken.
Maar ja, waarom zou je dat zo belangrijk vinden als je ervan overtuigd bent dat er na je fysieke dood niks is?
Eerlijk gezegd vind ik het gemakkelijker om uit te gaan van de visioenen zoals die vandaag gelezen zijn.
Er is wel degelijk iets na onze fysieke dood. Alleen kunnen we ons dat niet goed voorstellen.
Dat komt aan de ene kant omdat we ons de goddelijke werkelijkheid niet goed voor kunnen stellen.
En aan de andere kant omdat we ons niet goed kunnen voorstellen wat dood zijn is.
Want mijn vrienden die zo vlot zeggen dat er na de dood niks is, kunnen zich waarschijnlijk ook niet een situatie voorstellen waarin er niks is.
Het is niet zo dat wij hier in de kerk worstelen met ons geloof dat er iets is na onze dood, terwijl onze vrienden zich houden aan de feiten.
Als je zegt dat er helemaal niks is na onze dood dan is dat geen wetenschappelijke uitspraak, maar net zo goed een geloof. Je weet het namelijk niet, je bent immers niet dood geweest. Je gelooft dat er niks is.
Er staan dus twee geloven naast elkaar. Het geloof dat er iets is en het geloof dat er niets is.
Ik voel me meer aangesproken door het geloof dat er na mijn dood iets is.
En dat doe ik omdat ik leef.
We gaan het nu dus hebben over het leven waarvan Johannes schijf dat de Zoon en God dit in zich dragen en geven aan wie de stem hoort.
Net als de dood is het leven bij nader inzien ingewikkelder dan je zou denken.
Het wordt vaak zo makkelijk gezegd: Je hebt planten, dieren en mensen en dat zijn allemaal levende wezens. Levende wezens kunnen zichzelf voortplanten en zo als soort blijven bestaan.
Maar waar halen ze oorspronkelijk hun leven vandaan? Je hoort dan wel eens biologen vertellen over heel primitieve levensvormen, zoals eencellige zeediertjes. Maar ook daarvan geldt: waar halen die hun leven vandaan?
Johannes zegt: Dat krijgen ze van God de Vader en ook van de Zoon.
Het leven dat we in ons dragen, dat we belichamen hebben we niet zelf gemaakt, maar dat komt van buiten, van een bron die we verder niet goed kennen.
Ook dat is een geloof en geen wetenschappelijke uitspraak.
We krijgen ons leven van God, die we verder niet goed begrijpen.
Vandaag vieren we de liturgie van Allerzielen.
Sommigen zullen dat doen vanuit de gedachte dat dit een mooie manier is om nog eens aan hun dierbare overledenen te denken, of om hun verdriet of gevoel van gemis een plek te geven.
Anderen zullen dit doen vanuit de gedachte dat de dierbaren er op een of andere manier nog zijn. Zo ongrijpbaar dat we dan maar gelovig zeggen dat ze bij God zijn.
Misschien kan deze viering ons helpen om te geloven dat er wel iets is na onze dood en dat er dus ook voor onze dierbaren iets is, namelijk eeuwig leven.
Leven is al raadselachtig: waar komt dat vandaan? Maar eeuwig leven is nog raadselachtiger: waar is de tijd dan gebleven?
Maar achter al die raadsels die we verder niet begrijpen kunnen we iets voelen. Ik noem dat verbondenheid. De God die mij het leven heeft gegeven, op een manier die ik verder niet kan begrijpen, is dezelfde God die onze dierbare overledenen het eeuwige leven geeft.
Die verbondenheid valt niet uit te leggen, maar wel te voelen, te beleven, als we bidden voor onze dierbaren. De mensen die we om ons heen hebben -en die dus hetzelfde leven delen als wijzelf- en de mensen die we aan de dood hebben moeten afstaan.
Die verbondenheid spreken we uit als we bidden dat God ons mensen dicht bij zich houdt, ook in de dood.