‘Wat krijgen we nou?’
Dat dacht ik toen ik het evangelieverhaal van vandaag gelezen had.
Ik ken wel families waar ouders, grootouders, broers en zussen en aangetrouwd goed met elkaar omgaan. En dan heb ik de neiging om te zeggen: Die familie is gezegend.
En nu horen we Jezus zeggen dat hij gekomen is om verdeeldheid te brengen tussen ouders en kinderen, tussen kinderen onderling-
Is dat niet het traditionele werk van de duivel? De haatzaaier, degene die relaties vergiftigt met wantrouwen en jaloezie?
Ik denk dat we hier te maken hebben met – wat ik noem – rabbijnse overdrijving.
In de tijd van Jezus en ook daarna hielden de rabbijnen vast aan een manier van redeneren waarbij ze steeds de uiterste consequentie opzochten van wat ze beweerden.
Die manier van redeneren doet mij nog altijd een beetje denken aan mijn gereformeerde jeugd.
Ik weet nog allerlei regels over het niet werken op zondag.
In ons gezin werd gezegd: we werken niet op zondag. Maar dat betekende heel wat meer dan dat mijn vader – net als de vaders van mijn vriendjes – niet naar zijn werk ging. We gingen ook niet naar het zwembad, want als je dat deed, dan zorgde je ervoor dat andere mensen moesten werken. We reden dan weer wel met de auto naar een vennetje in de buurt als het warm was en dan gingen we daar zwemmen. Vanzelfsprekend zorgde mijn vader ervoor dat de auto op zaterdag werd volgetankt. We gingen om die reden ook ’s zondags niet op een terrasje zitten.
Ik herinner me zelfs dat we op zondag geen tv keken. In de tijd van Art en Keessie was dat een kwelling. Want we keken wel de wedstrijden op zaterdag, maar hoe het wereldkampioenschap afgelopen was, dat kon ik pas op maandagochtend in de krant lezen.
Mijn ouders hebben die regels later losgelaten, maar nog steeds heb ik een nauwkeurig gevoel voor de scherpslijperij volgens het schema: als je dat-en-dat bedoelt, dan moet je eigenlijk ook zus-en zo doen. Die gereformeerde overdrijving lijkt behoorlijk veel op de rabbijnse overdrijving uit de tijd van Jezus.
Dat gevoel van vroeger leert me ook dat je niet teveel moet kijken naar de uiterste consequentie van de regel. Je moet je bijvoorbeeld niet af gaan vragen wat er in vredesnaam nu zo zondig is aan het zwembad op zondag.
Je moet kijken naar de bedoeling erachter.
Niet werken op zondag heeft iets goeds, vooral als de normale werkweek erg zwaar is. Je hebt het als mens nu eenmaal nodig dat je af en toe helemaal niets hoeft. Ik ken wel moderne werkgevers die hun medewerkers verbieden de telefoon van de zaak uit te zetten en die ook doodleuk zeggen: als de klant op vrijdagmiddag vraagt dat iets op maandag 09.00 klaar is, dan zul je even een paar uurtjes moeten vinden in het weekend. Die organisaties zouden best wat striktere regels kunnen gebruiken.
Ik denk dat Jezus met zijn scherpe uitspraak aandacht heeft willen vragen voor een diepere bedoeling. Ik denk niet dat hij erop uit was om een totale chaos in de maatschappij te creëren waarbij mensen uit dezelfde familie elkaar niet meer vertrouwen.
Maar wat zou die diepere bedoeling dan kunnen zijn?
Dit: aandacht vragen voor de meest fundamentele relatie die mensen kennen. En dat is niet hun relatie met degenen die hun dierbaar zijn, maar dat is hun relatie met het leven zelf.
Wetenschappers die analyseren hoe onze samenleving in elkaar zit wijzen erop dat een goede en solide maatschappij gekenmerkt wordt door wederkerigheid en vertrouwen. Kijk maar wat er in een straat kan gebeuren. Als iemand ziek is, kun je denken: zoek het maar uit; maar je kunt ook even langsgaan om te vragen of het wel gaat, of je boodschappen mee kunt nemen.
Het is vaak heerlijk wonen in een straat waarin mensen een beetje op elkaar letten en iets voor elkaar doen, want als je zelf in nood komt, word je ook geholpen. Die wederkerigheid krijgt extra glans door onderling vertrouwen. Als je erop kunt vertrouwen dat er geen misbruik gemaakt wordt van je goeiigheid dan help je met meer plezier en dat komt de sfeer in de straat ook weer ten goede.
Je kunt je dan voorstellen dat er zo af en toe een buurtfeestje georganiseerd wordt, waarbij de mensen tevreden vaststellen dat ze de boel goed voor elkaar hebben.
Daar zal Jezus – volgens mij – geen enkel bezwaar tegen hebben. Hij zou misschien langskomen om het feestje mee te vieren, zoals hij ook vaak een bruiloftsmaal meeviert. Mensen die samen eten en het goed hebben is in de verhalen van Jezus vaak een symbool van het koninkrijk der hemelen.
Maar er zit wel een risico aan de houding ‘we hebben het goed voor elkaar’; en: we doen allemaal iets voor elkaar, zodat we allemaal op zijn tijd ook iets terug krijgen.
En dat is het ‘vergeten’.
Mensen kunnen vergeten dat voordat ze een ander kunnen helpen, ze eerst in leven moeten zijn.
Mensen kunnen vergeten dat hun bestaan niet vanzelfsprekend is, maar gegeven door het leven zelf.
En in de kerk zeggen we dan: gegeven en gegund door God zelf.
De meest fundamentele relaties van mensen zijn niet de onderlinge banden van ik-doe-iets-voor-jou-en-dan-krijg-ik-er-vroeg-of-later-iets-voor-terug.
De meest fundamentele relatie van een mens is die met het leven zelf.
Het leven geeft zichzelf aan ons mensen en daardoor leven we. Dat is de kern van ons bestaan.
En dat kunnen we maar beter niet vergeten.
Dat is de boodschap die Jezus in zijn buitengewoon scherpe voorbeelden uitdraagt.
In het dagelijks leven kom je niet aan dit soort gedachten toe. Daar ben je bezig met de vraag hoe je het gezellig houdt in de familie en in de buurt.
Daarom is het goed dat we elke week in de kerk ruimte en tijd kunnen maken voor vragen die soms wat dieper liggen en die we op het spoor komen door soms heel scherpe uitspraken.
Dat is de mooie werking van de rabbijnse overdrijving.
‘Wat krijgen we nou?’ is de best mogelijk reactie op dit soort voorbeelden, mits die gevolgd wordt door een serieuze zoektocht rond de vraag wat de uiteindelijke bedoeling van het voorbeeld is. En die zoektocht moet iedereen zelf maken.