‘Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens.’
Dat zei Petrus.
Waar zou hij bang voor zijn geweest?
Hij had net Jezus horen preken vanaf zijn eigen bootje. De mensen waren bij Jezus gekomen en ze hadden gezegd: Wij willen het woord van God horen. Jezus had ervoor gekozen om vanuit een bootje zijn onderwijs te geven.
Misschien om veel mensen tegelijk te kunnen bereiken.
En toen hij was uitgesproken vroeg Jezus de vissers om weer te gaan vissen.
Dat was een beetje vreemd, omdat vissers gewend zijn ’s nachts te vissen als de vissen gemakkelijker te vangen zijn.
Maar dit keer was de vangst overweldigend groot.
En dan heeft Petrus het ineens door.
Deze man die zo mooi en inspirerend kan spreken is niet zomaar iemand.
Zijn woorden zijn niet zomaar woorden die je even een verheven gevoel geven.
Het zijn woorden die vanuit het leven zelf lijken te komen.
Het zijn woorden die klinken alsof er een deur open gaat in je eigen hart om iets op te roepen dat daar altijd al gewoond heeft en nu met pure levenskracht naar buiten komt.
Het gevoel dat je contact maakt met wat er echt toe doet in je leven.
Petrus voelt het en weet het.
Deze man is niet zomaar een mens. Hij is als een profeet uit oude tijden, iemand die God laat horen in de woorden die hij spreekt en God laat zien in de dingen die hij doet.
Deze man is misschien meer dan een profeet.
En daar schrikt hij van.
Petrus is waarschijnlijk niet bang dat deze man hem zal straffen omdat hij een zondig mens is.
Mensen zijn per definitie zondig.
Petrus is zich bewust van zijn nietigheid als mens.
Misschien is zijn houding een beetje te vergelijken met het gevoel als je ineens beseft hoe groot het heelal is op een heldere nacht als je de sterren ziet.
Het gevoel van ‘Wie ben ik eigenlijk? Ben ik niet zo nietig als een korreltje zand in de woestijn?’
Het gevoel dat Jesaja had in de tempel.
‘Wee mij, zegt hij dan, want ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen.’
En dan worden zijn lippen gereinigd met een gloeiend kooltje uit het wierookvat.
Kunnen we ons verplaatsen in de gevoelens van Jesaja en van Petrus?
Misschien kennen we het gevoel van onze eigen nietigheid als we nadenken over de oneindige grootheid van het heelal. Of als we langs het strand lopen en bedenken hoe klein we zijn ten opzichte van de grote zee.
Ik denk dat er bij Petrus en Jesaja nog iets bij kwam.
Het was niet alleen zomaar een ervaring van de overweldigende natuur en de nietigheid van de mens.
Het was het oog in oog staan met God, de bron van het leven, de bron van je eigen leven.
Ik stel me dat voor als het verschil tussen onder de indruk zijn van de kracht en warmte van de zon en recht in de zon kijken.
Wij mensen zijn er niet op gebouwd om recht in de zon te kijken. Onze ogen verbranden.
Wij zijn er ook niet op gebouwd om oog in oog te staan met de bron van het leven zelf, met God.
Vandaar dat ‘Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig, kwetsbaar, doorsnee mens’.
We komen hier bij elkaar om God te ontmoeten. Het is Christus die ons uitnodigt aan tafel straks.
IN zekere zin kunnen we een ervaring hebben zoals Jesaja en Petrus die hadden.
Het is in principe dezelfde ontmoeting.
We zingen wat de engelen in de tempel zongen: Heilig Heilig Heilig is de Heer, de God van de hemelse machten, vol zijn hemel en aarde van zijn heerlijkheid.
In ons lied springen we dan over naar wat de mensen zongen toen Jezus op een ezeltje Jeruzalem binnenreed en wat we speciaal gedenken op Palmzondag: Hosanna, Gezegend is hij die komt in de naam van de Heer.
Wij zullen dat ingetogen zingen. En bij ons zullen de deuren niet in hun scharnieren schudden. De ruimte zal niet vol rook staan zoals bij Jesaja.
Wij zullen vermoedelijk niet in paniek opstaan en roepen: Wee mij, want ik ben een zondig mens.
Maar laten we onze gevoelens serieus nemen. Het kan zijn dat we wel iets voelen dat anders is.
Het kan zijn dat we diep van binnen voelen: Hier gebeurt iets dat er echt toe doet. Iets dat met mijn leven te maken heeft, met de bron van mijn leven.
Laten we dat serieus nemen. Gewoon door het de ruimte te geven en het verder niet te relativeren.
Ik heb een paar jaar geleden in mijn stage in IJmuiden regelmatig aan kerkgangers gevraagd wat ze zoeken en wat ze vinden in de kerk.
Veel mensen konden daar niet een antwoord op geven waar ze zelf tevreden over waren. Ze vertelden me dan dat ze kwamen omdat ze het fijn vonden om iedereen te zien. Voor het gemeenschapsgevoel. Of om bij te tanken, voor de inspiratie dus.
Dat herken ik wel. Dat soort dingen zeg ik ook als mensen me vragen.
Want dat diepere gevoel is zo lastig te benoemen.
Laten we dat dan toch serieus nemen en niet zeggen: Ach ik ga eigenlijk gewoon voor de gezelligheid naar de kerk. Om op zondagochtend iets te doen te hebben.
De kerk doet er voor ons toe, omdat we hier iets beleven dat er toe doet voor ons leven. Ook al kunnen we dat soms niet goed benoemen.
We zijn niet de enigen die niet altijd even goed kunnen vertellen wat ertoe doet in ons leven.
Het is al lastig genoeg om te vertellen wat ‘leven’ is.
Ik heb nu twee mensen gesproken in het project Het Leven in Den Helder.
Mensen vinden het boeiend om de vraag te krijgen wat leven nu eigenlijk is.
En ze vinden het helemaal niet gemakkelijk om op deze vraag een antwoord te geven.
Ze merken wel dat onze ruimte en de rust die hier vanzelf in je komt het iets gemakkelijker maken om over de vraag door te praten.
Laten we ons dus gelukkig prijzen dat deze kerk er is, dat we er weer naartoe kunnen om iets te ervaren dat er voor ons toe doet.
En hier zijn we niet afhankelijk van onze eigen woorden om die gevoelens serieus te nemen.
We hebben de liederen, de gebeden, de stilte, brood en wijn en de muziek.