Lijden en opstaan
Met Witte Donderdag heb ik verteld dat het lijden en het opstaan van Jezus bij elkaar horen.
Aan dat lijden zitten twee kanten.
Aan de ene kant vertelt het verhaal van het lijden ons dat Jezus niet wegloopt voor het lijden op de wereld. Hij zegt niet: Ach dat lijden is alleen maar iets lichamelijks en dus van een veel lagere orde dan het hogere en geestelijke. Hij wil er niet boven staan, maar hij heeft mee willen lijden met alle mensen voor en na hem. Hij wilde solidair zijn. Het besef dat ook Jezus echt heeft geleden is voor veel mensen een troost geweest; ze voelden zich iets minder eenzaam in hun pijn en verdriet.
Maar er zit nog een kant aan het lijden. Jezus heeft ook gezegd dat zijn lijden en sterven iets met de redding van de wereld te maken heeft.
Ik probeer dat zo te begrijpen.
Door vrijwillig te lijden onder de boosaardigheid van mensen heeft Jezus gezegd: Kijk, mensen, dit gebeurt er nu steeds. Jullie mensen zijn bang en teleurgesteld en jullie hebben de onbedwingbare neiging om je af te reageren op anderen, zelfs op onschuldigen.
De diepste angst van ons mensen is misschien wel de angst voor het grote Niets, de Dood.
Door de dood te overwinnen zegt Jezus: Ik begrijp je angst voor de dood prima; die heb ik ook gehad. Maar die angst is eigenlijk niet nodig. Zoals ik ben opgestaan uit de dood, zo jullie jullie mensen ook opstaan. Alleen niet drie dagen na jullie overlijden, maar aan het eind van de tijd.
Zonder de opstanding is het lijden van Jezus een betrekkelijk zinloos bewijs van solidariteit. Het kan mensen troosten, maar het speelt geen rol in het uitdoven van het kwaad.
Moeilijk te geloven
Tot zover is dit best een logisch verhaal.
Er is maar één bezwaar: opstaan uit de dood is een wonder dat geen mens zomaar kan geloven.
Dat zien we al aan de eerste getuigen.
Maria van Magdala komt vroeg in de morgen bij het graf en ziet dat de steen is weggerold. Misschien heeft ze heel snel in het graf gekeken en gezien dat het lijkt weg was.
Ze rent naar Petrus en vertelt hem de logische conclusie die ze getrokken heeft: Ze hebben hem weggehaald.
Dan gaan Petrus en Johannes ook kijken. Johannes is er het eerst. Hij kijkt wat beter en ziet de linnen doeken liggen. Maar hij gaat niet naar binnen.
Misschien vindt hij het wel wat vreemd: als je een lichaam weg wilt halen, ga je toch niet eerst de doeken eraf halen?
Petrus komt wat later en kijkt nog weer wat beter: hij ziet de doek die om het hoofd van Jezus was gewonden keurig opgerold apart van de andere doeken liggen.
Dat is nog wat vreemder: wie zou de moeite nemen om een lichaam eerst uit de doeken te rollen, dan de zweetdoek netjes op te rollen en ten slotte het lichaam mee te nemen?
Johannes komt terug, ziet wat Petrus heeft gezien en gelooft.
Hij had het ook in de bijbel kunnen lezen, maar nu ziet hij een paar tekenen dat Jezus is opgestaan uit de dood.
Maar het lijkt net of het niet echt tot de leerlingen doordringt: ze gaan naar huis en bespreken kennelijk niet met Maria wat ze hebben gezien. Want die staat nog buiten het graf te huilen.
Ze kijkt in het graf en ziet dan twee engelen.
ZE lijkt zich niet te verbazen over die engelen, want ze stelt meteen haar brandende vraag: waar hebben ze het lichaam van Jezus gelegd?
Dan draait ze zich om, ze ziet Jezus, maar ze kan hem niet herkennen. Misschien omdat ze zich domweg niet kan voorstellen dat Jezus is opgestaan.
Pas als Jezus haar naam zegt, dringt het tot haar door en zegt ze Rabboeni, meester!
Niet zomaar een wonder
De opstanding van Christus is voor de leerlingen niet zomaar een wonder in de lijn van genezingen van verlamden, blinden en doven.
Ten eerste is het veel moeilijker voor te stellen dat iemand die is overleden weer gaat leven dan dat iemand die blind was weer gaat zien.
Ten tweede zit er aan die opstanding een en ander vast.
Als de leerlingen geloven dat Jezus werkelijk is opgestaan, heeft hij ook gelijk met de rest van zijn boodschap. Dat hij moest lijden en dat dat allemaal te maken heeft met de redding van de wereld, het uitdoven van het kwaad.
In de verhalen kunnen we lezen dat de leerlingen meerdere ontmoetingen nodig hadden om te accepteren dat Jezus dus echt was opgestaan.
We kunnen ook lezen dat ze nog weken lang bang waren en niet goed wisten wat ze met die opstanding moesten. Ze konden nog steeds het verband niet leggen tussen het lijden, sterven en opstaan van Jezus en het uitdoven van het kwaad.
Pas met Pinksteren dring dat tot hen door en pas toen kwamen ze met hun verhaal naar buiten.
En wij
Wij hebben natuurlijk dezelfde problemen als de eerste leerlingen.
Ook wij kunnen ons moeilijk voorstellen dat iemand uit de dood op kan staan.
Ook wij kunnen ons maar moeilijk voorstellen dat het opstaan van Jezus te maken heeft met de redding van de wereld. En als we om ons heenkijken zien we misschien maar bitter weinig tekenen dat het sinds het jaar 33 beter is gegaan met de wereld.
Aan de andere kant: is het niet ook heel moeilijk om te leven vanuit de gedachte dat het kwaad eeuwig is en nooit uit zal doven? Dat mensen elkaar voor eeuwig in de tang houden met het afreageren van hun angsten voor pijn en dood?
Is het niet ook heel moeilijk om te geloven dat je zomaar toevallig op de aarde gekomen bent? Dat je leven zonder enige zin is, zonder enige betekenis? Dat je in het Grote Niets verdwijnt zonder dat je bestaan iets heeft betekend?
Ik lees met grote aandacht de verhalen over de leerlingen die het niet konden geloven.
En over hoe ze er uiteindelijk toe kwamen het wel te geloven.
En ik probeer met hen mee te gaan in dat geloof.
Ook al begrijp er soms helemaal niets van, het geloof in het leven, sterven en opstaan van Jezus bevrijdt me in elk geval van een heel diep gevoel van zinloosheid en angst.
Zalig Pasen.
Amen