Wat doet er echt toe in je leven?
Kun je dat vlot en eenvoudig aan iemand anders vertellen?
Of is het een duidelijk en sterk gevoel, maar blijkt het lastig te zijn om daar de juiste woorden bij te vinden?
Of heb je al vaak meegemaakt dat dit soort dingen maar liever voor jezelf houdt, omdat je al zo vaak hebt meegemaakt dat anderen het niet kunnen, of niet willen begrijpen?
Voor mijzelf gaan eigenlijk alledrie de mogelijkheden wel op.
Vorig weekend hadden we rommelmarkt van de fanfare.
Daar zei iemand tegen me: Je was er niet op de repetitie, he? Wat was je nou in Frankrijk aan het doen? Ze zeiden dat je aan het promoveren bent. Waar gaat dat eigenlijk over?
Ik begon wat dingen te vertellen die ik hier ook al wel in preken had verteld. Dat ik geloof dat we ons leven van God gekregen hebben met een bedoeling en dat die bedoeling, die ik soms voel en soms ook weer veel minder, er echt toe doet in mijn leven.
O, zei mijn gesprekspartner, hou maar op, dat is zo ingewikkeld, want ‘leven’ is voor iedereen weer anders en als je God erbij haalt kom je helemaal in ingewikkelde theorieën terecht.
Kennelijk heb ik wel een heel sterk gevoel over wat ertoe doet in mijn leven, maar kan ik er niet voor elke situatie de juiste woorden voor vinden.
Ik denk ook wel eens: Kan iemand die nooit in de kerk komt dit soort dingen wel begrijpen; of wil iemand dat wel begrijpen; is een gesprek over wat er voor mij echt toe doet, niet bij voorbaat zinloos?
En soms is het ook pijnlijk om wel een sterk gevoel te hebben over de bedoeling van mijn leven, maar geen woorden te kunnen vinden om daarover te kunnen vertellen.
Als iemand groot verdriet heeft, of zorgen, of wat dan ook waardoor je je afvraagt: Wat kan hier nou de bedoeling van zijn?
Ook dan kun je maar beter je mond houden. Niet omdat die ander het niet wil horen, maar omdat je simpelweg de woorden niet hebt. En mensen die wel iets willen zeggen, maar de eenvoudige woorden niet kunnen vinden hangen meestal ingewikkelde redeneringen op, waar niemand op zit te wachten.
In de eerste lezing van vandaag hoorden we dat het belangrijk is om gerechtigheid te doen. Als dat niet goed lukt, moet je geen ingewikkelde redeneringen en smoesjes ophangen, maar opnieuw zoeken naar wat dan wel juist is. Gerechtigheid doen, daar gaat het om. En eenvoudig blijven.
Die eenvoud komt terug in de tweede lezing.
Jacobus schetst een beeld van het is het een of het ander.
Als je jaloers en eerzuchtig bent, kun je niet vredelievend, vriendelijk en barmhartig zijn.
Alsof er maar één sfeer in je hoofd en in je hart kan zijn.
Ik vind daar wel wat in zitten.
Het is letterlijk een-voudiger om vriendelijk met elkaar om te gaan als je niet jaloers of eerzuchtig bent.
Jacobus ziet het heel simpel: jaloezie en eerzucht zijn hartstochten die je niet met rust laten. Het leidt tot vechtpartijen en ruzies en daardoor krijgt niemand ruimte voor wat er echt toe doet in het leven.
Nou moeten we wel een misverstand rechtzetten.
Als je wat oppervlakkig leest, kun je denken dat Jacobus tegen hartstocht en tegen genieten is.
Hij schrijft: vriendschap met de wereld is vijandschap met God.
Bedoelt hij daarmee dat we ons zoveel mogelijk uit de wereld terug moeten trekken?
Dat we geen reclame op de tv moeten kijken, om maar niet jaloers te worden op dat echtpaar dat een prachtig 24 delig gourmetstel heeft gekocht zodat ze gezellig met de hele buurt in de tuin kunnen eten.
Natuurlijk bedoelt Jacobus dat niet.
Jacobus is niet tegen genieten, maar tegen de verkeerde manier om te genieten.
Mensen die kunnen genieten van het goede dat het leven hun biedt, zijn vaak juist vriendelijk, barmhartig en vredelievend.
Maar mensen die jaloers zijn en eerzuchtig, die willen alleen maar een gourmetstel omdat iemand anders dat ook heeft. Ze zoeken helemaal niet de gezelligheid met de hele buurt, maar willen aan iedereen laten zien dat ze zo een prachtig gourmetstel in huis hebben. Jaloezie en eerzucht leveren nooit genieten op.
Jacobus weet best dat het gemakkelijker gezegd dan gedaan is om je niet door verkeerde hartstochten te laten meeslepen. Een beetje eerzucht en jaloezie kent elk mens wel, denk ik.
Maar dan geeft hij een eenvoudige tip. Wees nederig.
Ik vertaal dat met: Blijf beseffen dat je je leven gekregen hebt van een hogere macht die jou je leven met alle liefde heeft gegund. Wees niet opschepperig, zodat je haast gaat geloven dat je je eigen leven zelf hebt gemaakt.
Nederigheid is aan te bevelen. Dat was overigens al bekend, want het staat in heel wat psalmen dat God juist oog heeft voor degenen die bij de mensen buiten beeld vallen.
Daarover gaat het ook in de laatste lezing die we hoorden.
De leerlingen blijken als jongetjes van tien op het schoolplein aan het opscheppen te zijn geweest.
Wie is de belangrijkste van ons?
-Nou, Jezus loopt heel vaak naast mij en dan neemt hij me in vertrouwen.
-Ja, maar hij vraagt altijd aan mij of ik iets lekkers te eten voor hem klaar wil maken.
-Ja, maar hij heeft mij als eerste leerling bij zich geroepen.
Als Jezus ernaar vraagt, houden ze hun mond.
Ze hebben een kwaad geweten. Ze weten best dat dit soort dingen echt flauwekul zijn en alleen maar ruzie op kunnen leveren.
Jezus zegt eerst wat al bekend was vanuit de psalmen: als je de eerste wilt zijn, moet je op de laatste plaats gaan staan.
Je kunt nu denken dat het vanaf dat moment dringen geblazen was om op die laatste plaats terecht te komen: Kijk eens, Jezus, hoe nederig ik ben?
Maar Jezus zorgt ervoor dat dit soort flauwekul meteen de kop wordt ingedrukt.
Hij haalt een kind van de straat. Misschien wel een klein zwervertje met vuile nagels en vette, sliertige haren.
En een kind, dat was in die tijd echt iets heel anders dan nu.
Kinderen staan nu bij ons op een voetstuk. Die wil je naar je toehalen, knuffelen en lekker verwennen.
Toen niet. Kinderen en zeker straatkinderen waren waardeloos en vies.
Als Jezus nu in Den Helder zijn verhaal had verteld, zou hij waarschijnlijk een kwijlende, demente bejaarde met rolstoel en al in de kring van zijn leerlingen hebben gezet.
En hij zou hebben gezegd, kijk, zo doe je met deze mensen, je omhelst ze. Dat bedoel ik met nederigheid.
En wie één van hen ontvangt in mijn naam, ontvangt mij en daarmee God zelf.